Bezittelijk voornaamwoorden

 

 

m/v o meervoud
mijn min mitt mina
jouw din ditt dina
zijn/haar hans/hennes sitt sina

onze vår vårt våra
jullie er ert era
hun deras deras deras


Sin: zijn/haar/hun

Als het onderwerp van de zin en de bezitter/eigenaar één en dezelfde persoon zijn, gebruik je sin (mannelijk en vrouwelijk) / sitt (onzijdig) / sina (alle meervouden). Sin verwijst altijd terug.

Tip: Het helpt als je sin ziet als zijn eigen, haar eigen, hun eigen!

Kari tar sin cykel. / Kari neemt haar (eigen) fiets.
Mette tar hennes cykel . / Mette neemt haar fiets. (bijv van haar buurmeisje)
Kari og Jan tar sina cykel . / Kari en jan nemen hun (eigen) fietsen.
Per og Olav tar deras cykel . / Per en Olav nemen hun (van anderen) fietsen.
Per snakker med sin fru. / Per praat met zijn (eigen) vrouw.
Jarle snakker med hans fru. / Per praat met zijn vrouw. (de vrouw van iemand anders)
Petter snakker med sin syster, Marit. / Petter praat met zijn zus, Marit. (eigen zus)
Petter snakker med Marit, som är hans syster. / Petter praat met Marit, die zijn zus is. (de zus van iemand anders)

Onthou dat sin, sitt en sina nooit het onderwerp van een zin kunnen zijn.

Bob tar sin cykel. Hans cykel är tysk.
Fout is: Sin cykel är tysk.

Solveig bor tillsammans med sin man. Solveig och hennes man bor tillsammans.
Fout is: Solveig og sin man bor tillsammans.

Sin, si, sitt en sine kunnen ook niet gebruikt worden als naamwoordelijk deel van het gezegde, dus na er...
Hvem er det? Det är broren till Silja. Det är hennes bror.
Fout: Det ár sin bror.

Han tvättar sina kläder. Det er hans kläder.
Fout: Det är sine kläder .

Det är hans hus. Huset är hans.
Fout: Det är sitt huset . Of: Huset är sitt.

In vergelijkingen
In vergelijkingen gebruiken we juist wel sin, si, sitt, sine.
Hon är lika liten som sin bror. Zij is net zo klein als haar broer.
Han är äldre än sina kusiner. Hij is ouder dan zijn nichtjes.
Han är lika sin far. Of: Han liknar sin far. Hij is zoals zijn vader.

Det är sina kläder han tvättar.
Han tvättar sina kläder. Det är sina kläder han tvättar.
Hier wordt het lijdend voorwerp uit de zin gelicht en in een nieuwe zin gezet, die begint met: Det er.... Dit doe je als je een zinsdeel wilt benadrukken.


Grammaticaal en logisch onderwerp

Met werkwoorden als be, la, tillåta e.d. kan het voornaamwoord terugwijzen naar het logische onderwerp en niet naar het grammaticaal juiste onderwerp.
Föräldrarna bad dem (barna) hämta sina kläder.
Van wie zijn de kleren? Van de ouders als sina verwijst naar het grammaticaal juiste onderwerp.
Van de kinderen als sina terugslaat op het logisch onderwerp.

Genitiv-s

Je kunt ‘bezit’ ook aangeven door een –s achter (de naam van) de eigenaar te plakken. Dit heet de genitiv-s. Eigenlijk is dat net als in het Nederlands, maar dan zonder apostrof (‘). In het Nederlands zeggen we als we de ’s niet kunnen gebruiken ook wel van de/het.
Het zelfstandig naamwoord wat er direct achterkomt, krijgt dan de onbepaalde vorm.

Kaisas familj bor i Bergen. / Kaisa’s familie woont in Bergen.
Brevets innehåll är hemlig. / De inhoud van de brief is geheim.

Bezit aangeven met van de /van het/ van + persoon

In het Zweeds kun je hier net als in het Nederlands ook van de voor gebruiken.

Dan wordt het: Familjen till Kaisa en innehållet till brevet är hemlig.

Het zelfstandig naamwoord krijgt dan de bepaalde vorm en daarachter komt het voorzetsel till gevolgd door de ‘eigenaar’.