Persoonlijk voornaamwoorden

 

 

Enkelvoud

1e persoon ik jag [jaoh]
2e persoon jij du [duu]
U Ni
3e persoon hij han
zij hon [hoen]
het det [det]

Meervoud

1e persoon wij vi [wie]
2e persoon jullie ni [nie]
3e persoon zij de [dom]

NB! U als tweede persoon bestaat wel, maar in het Zweeds gebruik je deze vorm bijna niet meer en kies je voor het informelere jij. In het Engels gebruik je ook you voor jij en u.


Voorwerpsvorm

Enkelvoud Meervoud
1e persoon mij mig [mej] 1e persoon ons oss
2e persoon jou dig [dej] 2e persoon jullie er
3e persoon U Er [ehr] 3e persoon hen dem
hem honom hun dem
haar henne

Bijvoorbeeld:
Du kan ge det till henne / Je kunt het aan haar geven.
Han såg er på bio i går. / Hij zag jullie gisteren in de bioscoop.


Wederkerend voornaamwoord

Enkelvoud Meervoud
1e persoon me mig [mej] 1e persoon ons oss
2e persoon je dig [dej] 2e persoon jullie er
3e persoon U Er [ehr] 3e persoon zij sig [seij]
zich sig [seij]
zich sig [seij]

Je herkent wederkerend voornaamwoorden aan een vorm van zich bij een werkwoord, zoals zich wassen -
Jag tvättar mig / Ik was me of:
Han skyndar sig / Hij haast zich